Een stadswijk bouwen in het voetspoor van de Romeinen
De polder Rijnenburg in Utrecht staat voor een ingrijpende transformatie. Behalve duurzame energieopwekking, natuur, sport en recreatie, komen er 22.000 tot 25.000 woningen. In de polderbodem ligt een puntgaaf archeologisch landschap. De Erfgoed Deal maakt het mogelijk om de archeologie helemaal naar voren te halen in de planvoorbereiding.
Rijnenburg ligt in de oksel van de rijkswegen A2 en A12, wat afgesneden van de stad Utrecht. Het is een klassieke Nederlandse polder, aan de rand van het Stichts-Hollandse veenweidegebied. Bij dit laatmiddeleeuwse ontginningslandschap horen waterstaatkundige structuren als de Ringkade, IJsselwetering en Meerndijk. Beeldbepalend zijn ook enkele boerderijlinten, met name langs de Nedereindseweg.
Een heel ander soort erfgoed ligt verborgen in een oude stroomgordel. Dit is een brede zone van hoger gelegen oeverafzettingen van een voorloper van de Hollandse IJssel, actief tussen 2000 en 800 voor het begin van onze jaartelling. Vooral in de eerste en tweede eeuw n.Chr. was deze stroomrug dichtbevolkt, door zijn ligging in het directe achterland van de Romeinse grens (limes). Juist in dit drukke archeologische landschap moeten de meeste woningen komen. Dat vraagt om een innovatieve vorm van erfgoedzorg, gebaseerd op allianties en ‘koppelkansen’.
De Ringkade, een waterstaatkundige structuur uit de middeleeuwen, is nog steeds beeldbepalend in het ontginningslandschap van polder Rijnenburg. Foto Erik Graafstal.
Schaarse vierkante meters
Sinds een jaar of twee werkt een gemeentelijk projectteam aan de planvoorbereiding. Dat is een complexe opgave. Niet alleen vanwege de veelheid aan functies die een plek moeten krijgen, zoals een landschapspark, energieopwekking door windturbines en zonnevelden, natuurontwikkeling en regionale waterberging. Door de afgesneden ligging van Rijnenburg is bovendien een kostbare lightrailverbinding nodig. Al met al leidt dat tot een exploitabele ondergrens van 22.000 à 25.000 woningen. Nu al is duidelijk dat Rijnenburg een lastige puzzel van schaarse vierkante meters wordt.
En dan is er ook nog dat erfgoed. Gelukkig heeft dit een hoog zelfbeschermend vermogen: de boerderijlinten zijn pittoresk en worden alom gewaardeerd, en de waterstaatkundige structuren uit het verleden zijn hard nodig bij de klimaatadaptatie. Het venijn zit hem in Rijnenburg vooral in de archeologie. Een booronderzoek in 2008 leverde maar liefst 46 vindplaatsen op. De spreiding van archeologische ‘indicatoren’, zoals aardewerk, bot en houtskool, wijst voor de Romeinse periode op een aaneengesloten cultuurlandschap, met boerderijen, akkers, paden, grafvelden en cultusplaatsen. Bij de eerste verkenningen voor het Masterplan Rijnenburg (2023) bleek het nauwelijks mogelijk om de archeologie terug te brengen tot een handvol hanteerbare vlekken. Een ongebruikelijke aanpak was nodig.
Bodemarchief op orde
Bij gebiedsontwikkeling komt het meestal pas tot archeologisch onderzoek als er een grondexploitatie is. In een complexe ontwikkelomgeving als Rijnenburg komen zulke geldstromen pas op gang als er een politiek vastgesteld masterplan ligt. Dat laat nog enkele jaren op zich wachten. Maar als er eenmaal een masterplan ligt, kan er meestal niet veel meer met bouwblokken worden geschoven, mochten nieuwe archeologische vondsten daar aanleiding toe geven. Eigenlijk zou je de archeologie dus helemaal naar voren willen halen in het proces: eerst de strategische kennis van het bodemarchief op orde, vervolgens een gefundeerde selectie van te behouden vindplaatsen als input voor het masterplan. Door bijdragen van de Erfgoed Deal en de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) is deze strategische sprong naar voren voor Rijnenburg gelukt.
De polder Rijnenburg, gezien vanuit het zuiden.
Als er een masterplan ligt, kan er niet veel meer met bouwblokken worden geschoven, mochten nieuwe archeologische vondsten daartoe aanleiding geven
Goede voorspeller
In het projectplan ‘Rijnenburg: een onderzoek naar archeologie en ruimtelijke transitie’ werd gekozen voor een reeks technieken die tegelijkertijd konden worden uitgevoerd. Zo was binnen een halfjaar de strategische kennis van het bodemarchief op peil gebracht. Als basis diende het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), dat een goede voorspeller van Romeinse vindplaatsen bleek. Verder lagen er de 3400 grondboringen uit 2008. Bovendien hielden vrijwilligers – van de AWN-Nederlandse Archeologievereniging en van de ArcheoHotspot in Castellum Hoge Woerd – vanaf 2009 vijf campagnes van veldkartering. Zij verzamelden oppervlaktevondsten keurig in vakken. Ook staan vondsten van amateurarcheologen geregistreerd in Portable Antiquities of the Netherlands. Al dit materiaal is verwerkt in een geografisch informatiesysteem (GIS).
Ook natuurwetenschappelijke technieken werden ingezet. Zo onderzochten drie bedrijven een handvol vindplaatsen met geofysische onderzoeksmethoden – waarbij overigens de beperkingen van geofysica op kleibodems bleken, met name van grondradar. Het 4D Research Lab van de Universiteit van Amsterdam maakte met drones vlakdekkende opnames met allerlei sensoren. Ten slotte zijn op zes vindplaatsen in totaal twaalf proefsleuven gegraven. Deze waren gericht op het vaststellen van technische parameters zoals spoor- en vondstdichtheid, de kwaliteit van botmateriaal en de aanwezigheid van organische resten. Ook moesten de proefsleuven de resultaten van het geofysisch onderzoek verifiëren.
Archeologische eredivisie
Zo kunnen nu al de meest informatierijke (lees: waardevolste) vindplaatsen worden geïdentificeerd. Deze rijkste stukken van het bodemarchief vragen echter meestal de hoogste onderzoekskosten per vierkante meter. Omdat de ontwikkelende partijen voor die kosten opdraaien, is er hun veel aan gelegen om de ‘eredivisie van de archeologie’ zo snel en zo precies mogelijk in beeld te hebben. Een tweede campagne van proefsleuven moet die terreinen nader begrenzen. Zo vallen de belangen van de erfgoedzorg en die van de ontwikkelaars, misschien onverwacht, precies samen.
Inmiddels is een dicht netwerk van coördinaten beschikbaar dat aangeeft waar en op welke diepte de archeologie zich bevindt. Tegelijk wordt er gerekend aan de toekomstige peilen en de zogenaamde grondbalans van Rijnenburg. Als we dan de standaard-profielopbouw nemen voor wegen, riolen, bouwkuipen en sportvelden, kunnen we vooraf precies uitrekenen welke delen van het bodemarchief ruimtelijk kunnen worden ingepast of met andere functies gecombineerd in het nieuwe stedelijk weefsel.
Omdat de ontwikkelende partijen voor de kosten opdraaien, willen zij de ‘eredivisie van de archeologie’ zo snel mogelijk precies in beeld hebben
Impressie van een cultuurlandschap in het Nederlandse rivierengebied uit de eerste eeuw van onze jaartelling. | Visual door Mikko Kriek, VUhbs Amsterdam
Gereedschapskoffer
Maar de inbreng van erfgoed gaat verder dan dat. In de vorig jaar vrijgegeven programmatische verkenning is de riviergeul waaraan zowat alle Romeinse vindplaatsen liggen, voorlopig opgenomen als een kronkelend Stroomrugpark. Dit kan straks een prachtige structuur opleveren waarin de archeologie niet alleen een veilige plek maar ook onderlinge samenhang krijgt. De beplanting van dat archeologische park kan dan wellicht ook een antwoord geven op het vraagstuk van hittestress. DS Landschapsarchitecten heeft daartoe een ‘gereedschapskoffer’ opgesteld van beplantingsmaterialen met hun eigenschappen op het gebied van schaduw en wortelwerking. Ook biedt het document inspiratie voor landschapsontwerpers door gebiedseigen soorten en Romeinse introducties, zoals fruitbomen, te gebruiken voor de duiding van de verschillende tijdslagen.
Wortelen in de omgeving
Stedenbouwkundige Riek Bakker zei over de Utrechtse Vinexwijk Leidsche Rijn: ‘Dit project kan alleen slagen als de nieuwe stad de waardevolle structuren uit het verleden omarmt.’ Deze uitspraak geldt onverkort ook voor Rijnenburg. De oude linten, kades, weteringen en eendenkooien zijn straks gewaardeerde ankers, waaraan het nieuwe woongebied kan wortelen in zijn omgeving. Ook hier lopen de belangen van erfgoedambassadeur en ontwikkelaar parallel: de laatste zoekt immers naar een onderscheidende identiteit voor het woonmilieu, en de eerste kan daarbij helpen.
Het project heeft een belangrijke component van burgerwetenschap, onder meer door de rol van amateurarcheologen bij de veldkartering – ook dit jaar hebben zich weer meer dan veertig vrijwilligers aangemeld. Natuurlijk zou je, naast de huidige bewoners, liefst ook toekomstige Rijnenburgers betrekken bij het denken over de betekenis van het erfgoed voor de nieuwe stedelijke gemeenschap. Masterstudenten Ancient, Medieval and Renaissance Studies van de Universiteit Utrecht ontwikkelden hiervoor vele inspirerende ideeën, van een jaarlijks erfgoedfestijn tot een metromuseum.
Het project heeft een belangrijke component van burgerwetenschap, onder meer door de rol van amateurarcheologen bij de veldkartering
Historische boerderijen langs de Nedereindseweg. Foto: E.P. Graafstal.
Dit artikel is geschreven door Erik Graafstal, stadsarcheoloog van de gemeente Utrecht.